Van de redactie:
De volgende artikelen worden elke dag -op de meest onmogelijke tijdstippen- per fax naar de redactie van ons tijdschrift gestuurd door een freelance journalist die de naam Tom van Doorn draagt. Wij hebben daar niet om gevraagd. Sterker nog, wij weten helemaal niet wie Tom van Doorn is.

Toch hebben wij besloten ze hier te plaatsen. Onze juridische afdeling wenst verder vermeld te zien dat wij geen geen enkele verantwoordelijkheid voor de woorden en het gedrag van de heer van Doorn op ons kunnen nemen.

***

Alle grote daden en alle grote gedachten hebben in het begin iets belachelijks.
-Camus, De Mythe van Sisyfus

An artist is a man of action, whether he creates a personality, invents an expedient, or finds the issue of a complicated situation.
-Joseph Conrad, The Mirror of the Sea

Omdat ik voor deze artikelen niks betaald krijg lijkt het mij vrij duidelijk dat ik ook degene ben die bepaalt waar ze over zullen gaan. Daarom wil ik als eerste even melden dat de mini-bar in dit kuthotel een schande is voor het hotelwezen. Omdat de hoeveelheid drank in die flesjes nog niet genoeg is om een konijn lam te krijgen… (Overigens is een bezopen konijn niet zo’n prettig gezicht als men in eerste instantie zou denken. Want net als mannen worden konijnen geil als ze gezopen hebben – of in ieder geval minder kieskeurig. En het is eventjes leuk om gedroogneukt te worden door één konijn, maar het wordt al snel vervelend als je doorhebt dat konijnensperma vlekken geeft die er niet meer uitgaan…)

Nu heb ik jullie net een hele alinea over bestialiteit laten lezen. Want dachten jullie dat je voor de prijs van E 0,00 iets fatsoenlijks te lezen krijgt? (Overigens geloof ik dat Mulisch zich net heeft omgedraaid in zijn graf.) Laat ik dan nu maar beginnen met te vertellen dat deze kamer (nr. 323) aan de noordkant van het Hilton Hotel is gelegen, met uitzicht op Hofplein. Er staat een tweepersoonsbed tegen de muur, een stoel en tafeltje (waarop ik schrijf) bij het raamkozijn, en boven het bed hangt een bizar kunstwerk dat een boeket bloemen moet voorstellen. Het is nu dinsdag, het filmfestival staat op het punt te beginnen. Nog even en ik moet me fatsoenlijk aankleden en mijn kamer verlaten. Wat natuurlijk de reden is dat ik de mini-bar heb leeggezopen. Een paar jaar geleden werkte ik zelf nog in een hotel in Londen. Daar sloop ik overdag de kamer van één gast binnen en zoop in een paar minuten hun hele koelkast leeg. Om daarna lekker in slaap te vallen in een van de kamers die leeg stond. Maar dat is al zolang geleden en laten we het eerst eens over nu hebben. Nu moet ik eerst het festival binnen komen. Anders heb ik niks meer om over te schrijven. Het enige wat ik van journalistiek weet, is dat er bij elk festival een publiek gedeelte en een privé-gedeelte is. Omdat ik mij het privé-gedeelte als een intellectuele versie van een darkroom voorstel – met jazzmuziek en lekkere wijven – is het logisch waar ik de komende week wil doorbrengen. Want de hele nacht heeft een bepaald angstbeeld zich als het negatief van een foto achterop mijn oogleden geplakt. En elke keer als ik mijn ogen dicht deed zag ik dat ene beeld, angstvallig uitvergroot op mijn netvlies. Dat beeld was het volgende:

De man staat voor de ingang van Pathe Schouwburgplein. Hij draagt een blauw gestreept overhemd, een bruin corduroy jasje, suède schoenen. Zijn haar was vanmorgen nog netjes achterover gekamd. Maar door de stress is zijn haar als natte slierten spaghetti tegen zijn voorhoofd aan gaan plakken.

‘Schiet nou op,’ zegt hij op venijnige toon tegen een hijgerig vrouwtje dat met korte pasjes komt aangelopen.  ‘Ik wil goede plaatsen hebben. Je weet toch hoelang ik nog last heb gehad van mijn nek nadat we te dicht bij het scherm waren gaan zitten.’ En de vrouw denkt onmiddellijk terug aan die ongelukkige middag dat ze – Kut, handtas vergeten! – te laat in de bioscoop aankwamen om nog fatsoenlijke plaatsen te veroveren. En hoewel de man tijdens de film nergens last van had, kostte het uiteindelijk 14 volle uren bij de chiropracticus om die opstandige 3de nekwervel weer terug op zijn anatomisch correcte plek te krijgen.

Dus grist de vrouw snel de kaartjes uit haar handtas en legt – nee, smijt – ze in de handen van een bioscoopmedewerker.

‘Zijn de voorfilmpjes al begonnen?’ vraagt de man op dringende toon aan de medewerker.

Die zijn er niet op het festival,’ antwoord de medewerker.

‘Die zijn er niet?’ gilt de vrouw. ‘Dan is de film natuurlijk al begonnen!’

En de medewerker staart ze ademloos na terwijl het echtpaar in lichte paniek verder dendert, op naar zaal 26 (‘Waar de fuck is zaal 26?!’), om uiteindelijk te constateren dat die hele fucking zaal 26 volledig leeg is.

Kut!’ wanhoopt de vrouw onmiddellijk. ‘Verkeerde zaal!’

Maar net op  dat moment beseft de man dat een Tsjechische horrorfilm over kannibalisme in een kolenmijn waarschijnlijk weinig aftrek beleeft bij het ticket-loket. En tevreden leunen ze achterover, tevreden over de verhalen die ze na afloop aan hun vrienden op de tennisclub kunnen vertellen. (‘Filmfestival? Ja, daar zijn we geweest natuurlijk… Het niveau was weer’ – wappert met haar hand voor de neuzen van haar publiek – ‘wel goed, maar… ik weet het niet.’)

Dat was dus precies het soort theater dat ik wilde vermijden… En de beste manier om dat voor elkaar te krijgen was zo min mogelijk films te zien. Een helse opdracht op een filmfestival. Overal zou ik achtervolgd worden door producers, regisseurs, scriptschrijvers, acteurs en actrices, en al die mensen zouden de onvermijdelijke vraag uiteindelijk over hun lippen krijgen; wat vind je van mijn film? En als ik dan zou zeggen dat ik nog niks had kunnen zien – ik was toevallig die middag door een hevige migraine getroffen, mijn poes had zelfmoord gepleegd en ik kon nog geen nieuw drama verdragen – zouden ze me ongetwijfeld naar de zaal sleuren waar net hun film werd vertoond. Ik sidderde bij de gedachte. Want ik zou dan natuurlijk eerlijk moeten toegeven dat ik liever naar een goede film ga, al word ie Engels gesproken en al komt ie uit fucking Hollywood, dan naar een of andere kutkomedie met onbegrijpelijke humor uit Zuid-Korea. En dan krijg je gelijk ruzie omdat de primaire gedachte waarmee het festival al jaren zo succesvol is de fallatie verkondigt dat een film, alleen omdat ie Roemeens of Thais of Mandarijn of Banaan gesproken wordt ook daadwerkelijk beter is dan een film in het Engels.

_________

Toen ik gisteravond aankwam op Rotterdam Airport regende het. Omdat de vlucht uit Malmö de laatste vlucht van de dag bleek was het vliegveld helemaal verlaten. Alleen een schoonmaker stond nog een beetje verveeld voor zich uit te staren in de mannentoiletten. Maar ik negeerde hem en bekeek mezelf in de spiegel. Het was maar goed dat ik mijn bespiegelglaasde Ray Bans op had, want echt vrolijk werd ik er niet van. Mijn ogen waren doorbloed en als oogschaduw omringt door donkere wallen. Je zou bijna denken dat ik lelijk was. Ik nam me voor om nooit meer een week in Zweden met Anne Lundvist door te brengen, omdat dat wijf zo gek is als een deur en ik in zeven dagen ongeveer zeventig jaar ouder was geworden. Het laatste dat ik me herinnerde was een of andere bezwete neukpartij in een sauna die op 180 graden stond. Zodat we er als twee verschrompelde bejaarden uit wandelden…

Ik nam een taxi naar het hotel.

‘Kom je voor het film festival?’ vroeg de taxichauffeur ongeveer halverwege de rit.

‘Ja,’ zei ik.

‘Zaken of plezier?’

‘Zaken,’ antwoordde ik resoluut. Niemand gaat voor zijn plezier tussen 350.000 filmliefhebbers zitten.

Daarna bleef het stil, tot we bij het hotel aankwamen. Ik gaf hem zijn geld en liep naar binnen.

‘Ah, meneer van Doorn. We verwachten u al,’ zei de receptionist van het Hilton. Ik keek hem argwanend aan. ‘Heeft u een prettige vlucht gehad?’ Prettige vlucht? Betekend dat dat ze weten dat ik halfnaakt -met mijn kleren in mijn armen en de inhoud van de minibar in mijn achterzak – het hotel in Malmö ben uit gevlucht omdat ik de rekening niet kon betalen?

‘Wat?’

‘Uw reis. Hoe was uw reis?’

‘Oh. Goed, dank je. Nu mijn kamer graag.’

En terwijl we naar mijn kamer liepen dacht ik terug aan de laatste 24 uur in Malmö, toen ik zonder Anne Lundvist de nacht moest doorbrengen en besloot dat het misschien leuk zou zijn wat vrouwelijk gezelschap te regelen. Zodat ik direct het nummer van een escortburo in het telefoonboek opzocht. Maar dikke negerinnen vallen nogal op in de lobby van het enige vijfsterrenhotel van Malmö, vooral om half 3 s’nachts. En dus zat er niets anders op dan alleen te gaan slapen…

Nu zit ik dus in mijn hotelkamer en kijk uit op de auto’s op Hofplein. Morgen, nadat ik me netjes gedoucht en geschoren heb, loop ik met de New York Times en mijn aantekenboekje onder mijn arm naar een restaurant om te gaan ontbijten. Dan bestel ik een cappuccino en spreid de Times voor me uit op tafel. Op de voorpagina een stuk over de Kredietcrisis, een stuk over Israel, een grote foto van Obama. Dan leun ik achterover, roep de twintigjarige serveerster bij me en zeg:

‘Filmpje pakken?’


Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *