Het festival was begonnen en ik zat zonder kaartjes op mijn hotelkamer. Wat eigenlijk helemaal zo slecht nog niet was omdat ik voor 300 euro pornofilms had besteld. En terwijl ik een inimini flesje Wild Turkey naar binnen goot bedacht ik me tevreden naar welke kutfilm al die genodigden vanavond zouden moeten kijken. Terwijl hier nog geen drie meter voor me Tanya aan Deborah voordeed hoe je het beste een pingpongbal door een tuinslang kon zuigen (techniek baby, techniek).
Dat kutfestival kan naar de tyfus lopen, dacht ik. Al krijg ik deze morgen de kans om Francis F. Coppola himself te interviewen dan nog peins ik er niet over dit donsbed te verlaten.
Een half uur eerder had ik naar de receptie gebeld om te zeggen dat ze absoluut geen telefoontjes naar mijn kamer mochten doorverbinden. Op zich een vreemd verzoek, omdat er de afgelopen dagen helemaal niemand naar mijn kamer heeft gebeld, en de receptioniste gaf me een sarcastische blik die ik door de telefoon kon voelen. Dus zei ik maar snel dat ze alle kranten die ze kon verzamelen vergezeld door een fles whisky naar mijn kamer moesten doorsturen. En toen er op de deur geklopt werd merkte ik dat zelfs de Poolse room-service medewerkster sarcastisch begon te worden, omdat ze rond keek naar de teringzooi op mijn kamer en in gebrekkig engels vroeg of er nog gasten onder het bed zaten verstopt. En ik dacht, hier gaat je fooi, trut. Maar dat zei ik natuurlijk niet (hoewel ze toch geen Nederlands sprak, en ik besluit hierbij om haar de volgende keer eens helemaal de huid vol te gaan schelden, just for the fun of it…)
Just for the fun of it… Wat een mooie gedachte is, maar om de een of andere reden bedenk ik me dat ik waarschijnlijk het soort mens ben dat alleen maar in de verleden tijd enig plezier kan beleven. Zo iemand die zich zijn hele leven kut voelt en dan op zijn sterfbed begint te zeiken over hoe mooi zijn leven eigenlijk was.
Ik heb namelijk al maanden het idee dat ik in een andere tijdzone leef. Alsof ik elke dag een paar uur voor of achter loop, alsof dag en nacht door elkaar heen gevlochten worden tot een soort niemandsland. Dat komt door mijn reis naar Zweden. In Zweden gaat de zon soms nooit onder. Ik herinner me een vlucht van O’Hare naar Göteborg Airport. De stewardess had me verzekerd dat het beste medicijn tegen een jetlag zo snel mogelijk het ritme van het nieuwe land aannemen was.
‘Gewoon pas gaan slapen als het donker is, dan ben je er zo vanaf,’ zei ze. Vier dagen heb ik zitten wachten op die kutzonsondergang voordat ik uiteindelijk van pure ellende instortte op Bergman Boulevard. Sindsdien is mijn tijdschema helemaal verneukt. Maar ik heb zo gelukkig wel Anne Lundvist ontmoet. Ze zat in de kamer naast me in de inrichting. Omdat ze net voor de 3de keer een mislukte zelfmoordpoging had gepleegd.
‘Geeft niks joh,’ zei ik ‘Volgende keer beter.’
Ze keek me met vertederd aan. ‘Jij bent lief,’ zei ze.
‘Ik vind jou ook leuk,’ antwoordde ik. ‘Neuken?’
‘Daar ben ik nu te moe voor. Maar je mag ‘m er wel even instoppen als ik slaap.’ Ze nam een pil in en draaide zich om.
‘Vind je het erg als ik mijn sokken aanhoudt?’ vroeg ik nog.
Maar misschien ligt het allemaal wel aan die anderhalve fles Bourbon die ik in het vliegtuig met wat slaappillen en een mandarijntje naar binnen heb gewerkt. En dat terwijl ik als dokterszoon zou moeten weten dat het uiterst gevaarlijk is plotseling gezond eten zoals fruit naar binnen te werken… Ik geloof dat de laatste keer dat ik zoveel vitamine c te verwerken kreeg de keer was dat ik met Anne een of andere extacypil door een smoothie had gemalen. Toen heb ik ook al een week op het schijthuis moeten doorbrengen omdat mijn maag een acute coup pleegde op de rest van mijn lichaam. Ik denk dat als ze mijn lichaam straks voor de wetenschap gaan opensnijden ze alleen maar een holte vinden. Alsof alles al tijdens mijn leven is weggerot. Iets wat een geruststellende gedachte is, want wat heb je eraan om een kerngezond lichaam achter te laten? Dan had je net zo goed niet dood kunnen gaan.
______
Mijn voornaamste taak was om het openingsfeest in de Schouwburg in te komen. Ik at in een restaurant aan de Coolsingel en las wat in een boek van Tolstoj dat ik altijd meeneem als ik op pad ben. (Na 2 jaar ben ik op bladzijde 12, maar het werkt geweldig om de wijven te imponeren.)
De wijn smaakte goed bij mijn ossenhaas en ik spoelde het geheel weg met een paar glazen Finse wodka. Later, toen ik het telefoonnummer van de serveerster op een servetje had genoteerd en ik haar beloofde te bellen zodra ik een klus voor haar had -ik had haar wijsgemaakt dat ik fotograaf voor Vogue was en haar wel zag zitten-, liep ik een beetje over straat te slenteren. Ik had mijn Ray Ban’s opgezet tegen de felle straatlantaarns. Om heel eerlijk te zijn, ik voelde me niet zo goed. Misschien had ik teveel gedronken, of juist niet genoeg. Bij mij is het probleem altijd dat ik niet de hoeveelheid van iets weet te bepalen. Ik bedoel, het is altijd teveel of te weinig. Het is nooit goed. Ik was aan het zweten en rillen te gelijk. Met een zakdoekje depte ik mijn voorhoofd droog en knoopte mijn jas dicht.
Het was druk op Schouwburgplein. Blijkbaar wilde iedereen naar de opening. Een echtpaar passeerde. De vrouw had haar juwelen uit de kluis gehaald en om haar nek gehangen. Ze hielden elkaar stevig vast. Iemand met een zonnebril op om half elf s’avonds valt nogal op namelijk.
‘Bent u ook naar de openingsfilm geweest,’ vroeg de man. Ik draaide me om om te zien of ie het echt tegen mij had. Maar er stond niemand achter me, en hij had bij het praten een lading spuug over mijn gezicht afgevuurd waar je een aangespoelde walvis mee in leven kon houden.
‘Eh, nee,’ zei ik. Zijn vrouw was intussen bezig een bekende te ontdekken in de drukte.
‘Maar is het niet geweldig, al die films in Rotterdam?’ Terwijl hij het zei vloog er weer een lading saliva tussen zijn tanden mijn kant op.
‘U hoeft niet te spugen,’ zei ik boos. ‘Ik bedoel, ik ben best bereidt naar u te luisteren zonder dat u me helemaal onderspuugt.’
Hij keek me vragend aan.
‘Sorry.’
‘Ik zweet me al helemaal de tering en dan begint u me ook al te besprenkelen.’
‘We moeten maar eens naar binnen gaan,’ zei de man tegen zijn vrouw en trok haar met zich mee.
‘Dat zou ik niet doen,’ zei ik snel. De man keek me verbaasd aan.
‘Waarom niet?’
‘Bommelding.’ Ik keek hem recht in de ogen.
‘Bommelding? Hoe weet u dat?’
‘Vraag me niet hoe. Wees alleen blij dat uw leven misschien gered is. Als je straks thuis komt wil ik dat je dat waardeert. Bel die zoon op waarmee je gebrouilleerd bent, verkoop je huis en emigreer naar Frankrijk, dump je wijf en trouw je secretaresse…’
‘Wie bent u?’ vroeg hij met open mond.
‘Ik ben Tom van Doorn,’ antwoordde ik. ‘Journalist met een missie.’
Ik ging in de rij staan, tevreden dat ik er persoonlijk voor had gezorgd dat het binnen iets rustiger zou zijn. Toen ging het fout.
‘Heeft u kaarten?’ vroeg de portier.
‘Ik sta op de lijst. Landelijke pers.’
‘Naam?’
‘Van Doorn.’
‘Ik zie u niet staan.’
‘Is er wat met uw ogen?’
Hij keek op van de lijst.
‘Heeft u kaarten, meneer?’ vroeg hij nogmaals.
‘Kaarten? Weet je wel wie ik ben?’
‘Eerlijk gezegd niet nee. Maar omdat u de rij aan het ophouden bent kunt u dat misschien even aan die lantarenpaal daar gaan uitleggen.’
In mijn ooghoek zag ik mijn zelfrespect als ratten het schip van mijn innerlijk verlaten. Ik liet mijn zonnebril zakken.
‘Luister eikel, ik weet dat die gastenlijst die je vast houdt allemaal vreemde tekens bevat waar je niks van snapt, maar als je even een collega erbij haalt zal die vast bij de ‘D’ mijn naam zien staan.’
‘Meneer, wilt u de rij verlaten?’
‘Anders wat?’
Op dat moment greep iemand van achteren mijn haren beet en werd ik een paar meter over de grond gesleept en ergens op de stoep neergelegd.
‘Hij is dronken,’ hoorde ik een vrouwenstem roepen.
‘Het is een schande,’ zei een ander.
‘Op dit culturele feest is geen plaats voor knapen zoals jij.’
‘Ik kan heus wel lezen,’ riep de portier. ‘Alleen met spellen heb ik moeite.’
Afentoe denk ik dat ik echt besta. Dat er achter al het gelul iemand zit, een klein mannetje dat naar de peepshow kijkt. En dat dan zijn kleine liliputterhoofdje schudt en wat geld in een gleufje stopt om door te mogen kijken. Ze zeggen weleens dat iemand tegen zichzelf liegt. Dat is niet waar. Je werpt jezelf als een reptielenhuid van je af en alleen de leugens blijven over. Er is dan helemaal geen zelf meer. Het geheim is je eigen leugens te geloven, dan gaat het best. Want zodra je je eigen leugens begint te ontkrachten blijft er niets meer van je heel. Dan vernietig je jezelf. Soms denk ik dat het net is als met een gebouw waarvan het beton is gaan rotten: dat stort gewoon in.
Ik had gefaald. Op mijn kamer spoelde ik mijn mislukking weg met een mint-achtige drank die bij nader onderzoek Listerine bleek te zijn. What the fuck, dacht ik, als je er lam van word is alles goed. Ik was vergeten de porno stop te zetten zodat de rekening inmiddels verzesvoudigd moest zijn. In de film was een leraar met een van leerlingen aan het neuken. Een interessant plot voor wat voor film dan ook, vind ik. En dus bleef ik als tijdelijke filmjournalist maar even kijken. Tot er een paar minuten later op de deur werd geklopt. Er stond een man in een blauwwitte streepjespyama voor de deur.
‘Wilt u het geluid wat zachter zetten?’ vroeg hij. ‘Onze dochter van vier vraagt de hele tijd waarom er uit deze kamer hetzelfde geluid komt als wanneer bij pappie en mammie de slaapkamerdeur op slot zit.’
Geef een reactie